Risico’s van gevaarlijke stoffen
Het werken met gevaarlijke stoffen brengt aanzienlijke risico’s met zich mee voor de gezondheid en veiligheid van werknemers. Blootstelling aan schadelijke stoffen kan leiden tot ernstige gezondheidsproblemen, zoals ademhalingsaandoeningen, huidirritaties, of zelfs chronische ziekten. Bovendien kunnen gevaarlijke stoffen explosiegevaar, brandrisico’s of milieuverontreiniging veroorzaken, wat de noodzaak van een veilige werkomgeving onderstreept.
Om deze risico’s te minimaliseren, zijn er strenge voorschriften en regelgeving opgesteld. Werkgevers zijn verplicht om de risico’s in kaart te brengen, beschermingsmaatregelen te treffen en werknemers goed te informeren en te trainen. Ook het naleven van wet- en regelgeving, zoals de Europese REACH-verordening en de Arbeidsomstandighedenwet, speelt een cruciale rol in het beschermen van iedereen die met gevaarlijke stoffen werkt.
Op deze pagina vind u een aantal onderwerpen over risico’s van gevaarlijke stoffen, regelgeving en maatregelen om veilig te werken met gevaarlijke stoffen, zodat gezondheid en veiligheid altijd voorop staan.
Meer weten?
Heeft u vragen over de producten en/of diensten van 247veiligwerken? Stel uw vraag op dit formulier. Afhankelijk van uw vraag, krijgt u binnen 24 uur een reactie.
Wilt u direct een medewerker spreken? Stel dan uw vraag via WhatsApp: 06 5122 8460. Dat kan 7 dagen in de week. Tussen 9.00 uur en 20.00 uur.
Allergenen (sensibiliserende stoffen)
Allergenen – ofwel sensibiliserende stoffen – zijn stoffen die een overgevoeligheid (allergie) kunnen veroorzaken via het afweersysteem.
Een allergie ontstaat in twee fasen. Eerst raakt het afweersysteem door het contact met een allergeen overgevoelig. Bij een volgend contact met dezelfde stof treedt een abnormaal sterke afweerreactie op, die kan leiden tot (allergisch) eczeem of astma.
Bekende voorbeelden van allergenen zijn:
- natuurlijke stoffen, zoals graspollen, meelstof en huidschilfers van (proef)dieren (zie ook het onderwerp biologische agentia);
- bestanddelen van twee-componentverven, lijmen en vloerproducten, zoals epoxyhars, acrylaathars en isocyanaten;
- metalen: nikkel, kobalt, chroom; en
- conserveermiddelen in cosmetica, verven, lijmen, etcetera.
Allergenen kunnen effecten hebben op de huid en luchtwegen. De voornaamste chronische effecten van allergenen zijn:
- allergisch eczeem;
- allergische astma;
- COPD. Dit is een afkorting van de Engelse term chronic obstructive pulmonary disease en betekent chronisch obstructieve longziekte (er is dus een aanhoudende obstructie in de longen). Het is een verzamelnaam voor de longaandoeningen chronische bronchitis en longemfyseem; en
- aandoeningen van de bovenste luchtwegen, met name rhinitis.
Ontstaan allergie
Allergenen of sensibiliserende stoffen zijn volgens de definitie van de Gezondheidsraad stoffen die een overgevoeligheidsreactie kunnen veroorzaken via activering van het afweersysteem (immuunsysteem). De overgevoeligheid uit zich in ontstekingsreacties, die resulteren in diverse allergische aandoeningen.
Een allergie ontstaat in twee fasen:
- In de sensibilisatiefase raakt het immuunsysteem als gevolg van het contact met een allergeen overgevoelig (gesensibiliseerd) voor die stof. Hierbij kunnen verschillende mechanismen een rol spelen.
- Bij een hernieuwd contact met dezelfde stof treedt vervolgens een ‘abnormaal sterke’ immuunrespons op, die tot de ontstekingsreactie leidt.
Sensibilisatie en vervolgens een allergische ontstekingsreactie, kunnen zich al binnen enkele weken na de eerste blootstelling voordoen. Het kan echter ook jaren duren. Dit is onder meer afhankelijk van de mate van blootstelling, de individuele gevoeligheid van de blootgestelde persoon en de ‘allergene potentie’ (sterkte) van het allergeen. Niet iedereen zal bij blootstelling aan allergenen een allergie ontwikkelen. Daar staat tegenover dat iedereen wel de kans heeft om een allergie te ontwikkelen. Niemand is hier immuun voor.
Waar komt een werknemer het tegen?
Allergenen zijn in zeer veel branches te vinden. Er zijn enkele honderden allergenen bekend. Bijna iedereen komt wel met ze in contact – ook buiten het werk (bijvoorbeeld door het gebruik van cosmetica).
Risicovolle beroepen
Risicovolle beroepen voor huidaandoeningen door sensibiliserende stoffen zijn:
- kappers (haarverven, permanentproducten, blonderingsproducten);
- verpleegkundigen (latex handschoenen);
- groentetelers/personeel voedingsindustrie (groente- en fruitsappen); en
- metselaars en vloerenleggers (cement, epoxyharsen).
Risicovolle beroepen voor luchtwegaandoeningen door sensibiliserende stoffen zijn:
- bakkers (meelstof);
- kwekers planten en groenten (plantenpollen, organismen voor biologische bestrijding);
- veehouders (huidschilfers / veren van dieren);
- verfspuiters/autoschadeherstellers (isocyanaten); en
- kappers (haarlakken, blondeerpoeders).
Actuele overzichten van risicoberoepen zijn te vinden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten.
Wetgeving
Het Arbobesluit bevat twee specifieke bepalingen die van extra belang zijn bij irriterende en sensibiliserende stoffen. Deze bepalingen betreffen ventilatie en jeugdige werknemers. Ze worden hieronder genoemd:
- Ventilatie: Artikel 4.5 van het Arbobesluit bevat specifieke eisen voor ventilatie. Als irriterende of sensibiliserende stoffen aanwezig zijn, gelden de volgende eisen:
- Als verontreinigde lucht wordt afgevoerd, is gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht gewaarborgd.
- Het is verboden lucht die een gevaarlijke stof bevat, opnieuw in circulatie te brengen in de richting van een arbeidsplaats waar de betreffende stof niet aanwezig is.
- Het is verboden de lucht, die een stof bevat als bedoeld in het vierde lid van artikel 4.5, opnieuw op dezelfde arbeidsplaats in circulatie te brengen. Tenzij de werkgever aantoont dat de concentratie van deze stof in de lucht ten hoogste één tiende deel van de voor die stof vastgestelde grenswaarde bedraagt.
- Jeugdige werknemers: Jeugdige werknemers mogen volgens artikel 4.105 van het Arbobesluit niet werken met of worden blootgesteld aan onder andere allergenen. Zij mogen ook geen arbeid verrichten aan of met kuipen, bassins, leidingen of reservoirs waarin zich allergenen bevinden.
Kappers
Voor kapsalons geldt Beleidsregel 4.3a – Maatregelen ter preventie van huid- en luchtwegklachten bij arbeid in kappersbedrijven. Zie voor de inhoud ervan de website healthyhairdresser.nl, het platform voor veilig en gezond werken in de kappersbranche. Bekijk voor arbeidsrisico’s ook de arbocatalogus voor het kapperbedrijf op de website Healthy Hairdresser.
Herken het risico van allergenen
Allergenen zijn te herkennen aan de zogeheten H- of EUH-zinnen op het gevaarsetiket:
- H317: kan een allergische huidreactie veroorzaken.
- H334: kan bij inademing allergie- of astmasymptomen of ademhalingsmoeilijkheden veroorzaken.
- EUH208: bevat [naam van de sensibiliserende stof]. Dit kan een allergische reactie veroorzaken.
Daarnaast kunnen natuurlijke stoffen ook sensibiliserend zijn (bijvoorbeeld plantenpollen en meelstof). Deze hebben echter geen gevaarsetiket. Arbodiensten en gespecialiseerde arbo-adviesbureaus kunnen hierbij adviseren.
Maatregelen bij de omgang met allergene stoffen
Bij het nemen van maatregelen om blootstelling te verlagen zijn werkgevers verplicht om de arbeidshygiënische strategie en het voorgeschreven stappenplan te volgen.
Aanbevolen maatregelen bij de omgang met allergene stoffen zijn bijvoorbeeld:
- kies een werkmethode die minder schadelijke stof verspreidt;
- kies goede afzuiging;
- zorg voor ventilatie op de werkplek;
- maak de werkplek regelmatig schoon;
- beperk het aantal werknemers dat blootstaat aan de stof;
- onderhoud afzuiginstallaties;
- geef voorlichting en instructie over het omgaan met allergenen en over de preventieve maatregelen die worden genomen.
Als deze maatregelen onvoldoende resultaat opleveren, moeten persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt worden.
Reageert een medewerker tijdens zijn werk allergisch, dan moet een nader arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden uitgevoerd. Blijkt er een direct verband te bestaan tussen de allergische reactie en de blootstelling aan de bewuste stoffen op het werk, dan dient elke blootstelling aan deze stof vermeden te worden. Ook dienen de andere medewerkers die aan deze stof zijn blootgesteld onderzocht te worden.
Branche-informatie over allergene stoffen
Er is een aantal branches waarin het onderwerp ‘allergene stoffen’ een thema was in het arboconvenant. Onderstaande tabel geeft een overzicht met een verwijzing naar de betreffende branchewebsite voor meer informatie. Hierop zijn diverse materialen en hulpmiddelen te downloaden, zoals RI&E-instrumenten, brochures en maatregelbladen.
- Agrarische sectoren (VAst-project; organisch stof, endotoxinen) | www.pakstofaan.nl
- Bakkerijen (meelstof) | www.blijmetstofvrij.nl
- Gehandicaptenzorg (desinfectiemiddelen, handreiniging) | www.vgn.nl
- Kappers (haarkleuringen, permanent, blondering) | www.healthyhairdresser.nl
- Meelverwerkende industrie (meelstof) | www.blijmetstofvrij.nl
Zie ook
- Leidraad Allergenen van het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen (NKAL) – In de Leidraad wordt invulling gegeven aan het Nederlandse beleid rond inhalatieallergenen.
- Nederlands Centrum voor Beroepsziekten – Het NCvB registreert en signaleert beroepsziekten via het nationale melding- en registratiesysteem en meerdere specifieke peilstations.
- NECOD (Nederlands Kenniscentrum ArbeidsDermatosen) – Het Nederlands Kenniscentrum ArbeidsDermatosen – NECOD – wil kennis over arbeidsrelevante huidproblematiek zoals eczemen en de daarbij een rol spelende irritantia en allergenen vergaren, bundelen, ontwikkelen, toegankelijk maken en verspreiden.
- Documenten
Asbest
Werken met asbest kan levensgevaarlijk zijn. Technisch gezien is asbest een ideaal materiaal: slijtvast, brandwerend en vooral bijzonder goedkoop. Tientallen jaren geleden bleek echter dat het inademen van asbestvezels gevaarlijke ziektes kan veroorzaken, zoals stoflongen, longkanker en buikvlieskanker. Het feit dat de gezondheidseffecten zich pas na langere tijd (10 tot 60 jaar) openbaren, maakt asbest tot een zeer verraderlijke stof.
Zie ook
Bestrijdingsmiddelen
Bestrijdingsmiddelen worden verdeeld in gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt om (landbouw)gewassen tegen ziekten en plagen te beschermen. Biociden worden ook gebruikt om organismen te bestrijden, maar buiten de land- en tuinbouw.
Gewasbeschermingsmiddelen
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb, 2007) omschrijft een gewasbeschermingsmiddel als een mengsel met één of meer werkzame stoffen bestemd om te worden gebruikt om:
- planten of plantaardige producten te beschermen tegen alle schadelijke organismen of de werking daarvan te voorkomen;
- levensprocessen van planten te beïnvloeden, voor zover het niet gaat om voedende stoffen;
- plantaardige producten te bewaren;
- ongewenste planten te doden; en
- delen van planten te vernietigen of een ongewenste groei van planten te remmen of te voorkomen.
De definitie van een biocide is: een mengsel dat één of meer werkzame stoffen bevat, bestemd of aangewend om een schadelijk organisme te vernietigen, af te schrikken, onschadelijk te maken, de effecten daarvan te voorkomen of het op andere wijze langs chemische of biologische weg te bestrijden en dat geen gewasbeschermingsmiddel is.
Wat is het risico?
Alle bestrijdingsmiddelen zijn in meer of mindere mate giftig en daarmee schadelijk voor de gezondheid. Om de kans op schade te beperken worden de bestrijdingsmiddelen getoetst voordat ze op de markt gebracht mogen worden. Als het bestrijdingsmiddel niet veilig is voor mens of milieu wordt het niet toegelaten. Voor de toegelaten bestrijdingsmiddelen worden daarbij gebruiksvoorschriften voor de juiste toepassing en het toegelaten gebruik gegeven. Dit wordt gedaan door het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB).
Bestrijdingsmiddelen kunnen onder andere luchtweg- en huidaandoeningen veroorzaken, maar ook het zenuwstelsel en de vruchtbaarheid/voortplanting schaden en kanker veroorzaken.
Blootstelling (door inademing, huidblootstelling of inslikken) kan plaatsvinden tijdens het klaarmaken van het middel, mengen/laden, en toepassen en reinigen van gebruikte apparatuur of persoonlijke beschermingsmiddelen. Daarnaast kan blootstelling optreden door het betreden van een behandelde ruimte of door contact met behandelde artikelen of plantaardige producten (bijvoorbeeld plukken van fruit of groente).
Het risico voor de gezondheid is groter bij onzorgvuldig werken (of inadequate persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken).
Waar komt een werknemer het tegen?
- Gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt in de land- en tuinbouw (bijvoorbeeld in kassen of boomgaarden).
- Biociden worden onder andere gebruikt in ziekenhuizen, zwembaden en waterleidingbedrijven, in de houtconservering, in stallen en in opslagplaatsen voor diervoeders en voedsel als appels en granen.
Wetgeving
Werkgevers zijn verplicht te zorgen voor een veilige en gezonde werkplek voor werknemers. Zo verplichten de Arbowet en de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden dat het werken met deze middelen geen gevaar mag opleveren voor de veiligheid en gezondheid van werknemers.
Voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet de blootstelling aan deze middelen worden beoordeeld.
Er is een licentie verplicht voor het beroepsmatig toepassen, verkopen en/of in opslag hebben van gewasbeschermingsmiddelen en bepaalde biociden. Een licentie toont aan dat de bezitter het middel doelmatig kan toepassen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van Bureau Erkenningen.
Werknemers zijn verplicht de veiligheidsvoorschriften en -instructies van een bestrijdingsmiddel op te volgen en veilig en gezond te werken. Op elk etiket staat wat de werkzame stof is en welke risico’s deze heeft en welke werkwijze toegepast moet worden. Ook wordt vermeld welke persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) werknemers moeten gebruiken. Wel moet de werkgever bepalen welke specifieke PBM’s noodzakelijk zijn (dit kan vaak op grond van informatie op het Veiligheidsinformatieblad of anders bij de leverancier van het bestrijdingsmiddel).
Een werkgever moet voor de situatie in het bedrijf beoordelen of de aangegeven bescherming op het etiket passend is, want er kan een ander niveau van bescherming nodig zijn als de situatie in het bedrijf afwijkt van de situatie die op het etiket beschreven staat.
Herken het risico
Een werkgever moet de aard, mate en duur van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen vaststellen. De hoogte van het risico kan worden bepaald met metingen of door een schatting te maken met behulp van modellen. Een arbodienst of gespecialiseerd adviesbureau kan adviseren.
Hoe kan blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen en biociden worden beheerst of voorkomen?
Grote aandacht moet worden besteed aan goede beheersmaatregelen. De beheersing dient aan de volgende eisen te voldoen om adequaat te kunnen worden genoemd: de basisprincipes van goede beheersing zijn toegepast en de grenswaarde van de betrokken stof wordt niet overschreden. Voor een effectieve beheersing op lange termijn moeten de maatregelen praktisch, uitvoerbaar en duurzaam zijn.
Vormen van beheersmaatregelen in volgorde van de arbeidshygiënische strategie zijn:
- Bronmaatregelen: beperk of verhinder de verspreiding van het middel aan de bron, onder andere door de keuze van het middel en de aard van de formulering. En kies voor een bestrijding zonder chemische middelen.
- Organisatorische maatregelen: zorg bijvoorbeeld voor roulatie van werkzaamheden en voor voorlichting en training van de werknemers.
- Technische maatregelen: kies bijvoorbeeld de juiste spuitdop of toepassingstechniek of gebruik een tractor met gesloten cabine.
- Persoonlijke beschermingsmiddelen: besteed aandacht aan de inherente effectiviteit van de maatregel en het feitelijk gebruik ervan (persoonlijke hygiëne). Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn bijvoorbeeld handschoenen, beschermende kleding en adembescherming.
Aanvullende beheersmaatregelen
- Niet roken, drinken of eten op de werkplek.
- Blootstellingsregistratie is verplicht indien blootstelling mogelijk is aan een kankerverwekkende, mutagene of een stof die schadelijk is voor de voortplanting (zie Arbeidsomstandighedenbesluit artikel 4.2a en artikel 4.13 en artikel 4.15).
Chroom-6
Chroom-6 houdende verbindingen zijn (zeer) schadelijk voor de gezondheid. Vanwege de hoge risico’s die blootstelling aan deze stoffen met zich meebrengt moeten er juiste maatregelen genomen worden
Het gevaar schuilt in veel meer stoffen dan je denkt. Houtstof, dieselrook, kwartsstof, lasrook, meelstof, lak, oplosmiddelen en ga zo maar door. Zie de campagnepagina ‘Veilig Werken met [Gevaarlijke] Stoffen’ voor meer informatie en bruikbare tips.
Zie ook
- Wat is chroom-6?
- Wat zegt de wet over chroom-6?
- Verplichtingen van de werkgever
- Wat zijn de risico’s van werken met chroom-6?
- Nuttige informatie
- Documenten
- Factsheet chroom-6
- Veilig Werken met [ Gevaarlijke ] Stoffen
- Beheersregime chroom-6 en andere gevaarlijke stoffen (versie 2)
- Hexavalent chromium management regime (EN)
Cytostatica
Cytostatica werken remmend op de deling van (tumor)cellen. In ziekenhuizen wordt gebruikgemaakt van cytostatica in de vorm van geneesmiddelen, bij de behandeling van patiënten. Ze vallen onder de gevaarlijke stoffen, omdat sommige kankerverwekkend of schadelijk voor de voortplanting zijn. Dat betekent dat iedereen die ermee werkt, zorgvuldig moet handelen in het belang van de eigen veiligheid en die van anderen.
Wat is het risico?
Niet-bedoelde blootstelling aan cytostatica via de huid of via inademing kan tot ernstige gezondheidsschade leiden. Werken met cytostatica is risicovol omdat deze kankerremmende geneesmiddelen zelf ook kankerverwekkend kunnen zijn. Ook kunnen ze mogelijk schade veroorzaken aan het ongeboren kind.
Waar komt een werknemer het tegen?
Cytostatica worden toegepast in ziekenhuizen, verpleegafdelingen en poliklinieken. Ze worden bereid in apotheken. Op deze plekken kunnen werknemers direct blootgesteld worden aan cytostatica. Verder kunnen mensen die in aanraking komen met patiënten, met uitscheidingsproducten of met besmet materiaal blootgesteld worden aan cytostatica. Bijvoorbeeld: artsen in opleiding, verpleegkundigen, verzorgenden, schoonmakers, medewerkers in wasserijen en medewerkers van thuiszorgorganisaties.
Wetgeving
Voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moeten werkgevers de blootstelling aan cytostatica beoordelen. De wet schrijft voor dat kankerverwekkende stoffen verplicht vervangen moeten worden. Maar omdat dat bij cytostatica niet mogelijk is, zijn er beleidsregels opgesteld die helpen veilig te werken. Hierin worden arbeidsmiddelen, werkmethoden en persoonlijke beschermingsmiddelen beschreven. Bij toepassing wordt blootstelling voorkomen of beperkt en wordt voldaan aan de wet.
Wanneer is het een risico?
De patiënt kan een besmettingsbron voor het personeel zijn. De risicoperiode varieert afhankelijk van het type cytostaticum van 1 tot 14 dagen na toediening van het middel aan de patiënt. In die tijd kan beter geen urine worden afgenomen. Bloedafname is vaak wel nodig, wat dan uiterst voorzichtig moet gebeuren om blootstelling te voorkomen. Met veegproeven kan worden bepaald of de werkomgeving besmet is geraakt en of de schoonmaak afdoende is geweest. Arbodiensten en gespecialiseerde adviesbureaus kunnen daarin adviseren.
Zwangerschap en borstvoeding
Onderzoek heeft aangetoond dat oncologieverpleegkundigen tot de hoogste blootgestelde groepen horen. Uit het epidemiologisch onderzoek blijkt dat daarom rekening moet worden gehouden met moeilijker zwanger worden, vroeggeboorte of een kind met een laag geboortegewicht.
De resultaten van dit onderzoek rechtvaardigen aanvullende maatregelen voor zwangeren, zoals het uitsluiten van bepaalde risicovolle werkzaamheden met cytostatica of met cytostatica besmet materiaal. Bijvoorbeeld: urine overgieten, bedden verschonen, patiënten wassen. (Bron: Arbokennisnet-dossier cytostatica.)
Bewustwording vergroten
Werkgevers kunnen door de bewustwording te vergroten, de schadelijke gezondheidseffecten bij beroepsmatige blootstelling aan cytostatica beter helpen voorkomen. Doelmatige voorlichting en instructies helpen medewerkers bij het bewust worden van de risico’s die werken met cytostatica met zich meebrengt. Het is verstandig deze bijeenkomsten periodiek te herhalen.
Bronnen
Enkele goede voorbeelden van maatregelen in branches zijn:
Dieselmotoremissie
De uitlaatgassen van dieselmotoren worden dieselmotoremissie (DME) genoemd. Vaak wordt ook de term dieselrook gebruikt. DME bevat gassen en vaste deeltjes (roet). De vaste (ultra)fijnstofdeeltjes bevatten onder andere polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), die kankerverwekkend zijn.
Zie ook
Houtstof
Houtstof ontstaat bij het verwerken of bewerken van hout. Blootstelling aan houtstof kan een risico voor de gezondheid vormen.
Houtstof kan vrijkomen bij bewerkingen van hout, zoals zagen, schuren, boren en schaven. De hoeveelheid stof is afhankelijk van het materiaal waarmee werknemers werken. Zo komt bij plaatmateriaal zoals MDF (medium density fibreboard) meer stof vrij dan bij multiplex of massief hout.
Snel draaiend of bewegend gereedschap verspreidt meer stof dan langzaam bewegend gereedschap. En scherp gereedschap produceert minder stof dan bot gereedschap.
Zie ook
Huidirriterende stoffen
Irriterende stoffen zijn zwak schadelijke stoffen die bij een eenmalig contact met de huid, ogen of luchtwegen kleine beschadigingen aanbrengen. Wanneer het bij een eenmalig contact blijft, treedt meestal geen blijvend effect op. Maar als de blootstelling aanhoudt of vaak terugkeert, kunnen aandoeningen als (irritatief) eczeem of astma ontstaan. Voorbeelden van irriterende stoffen zijn zuren, zeepachtige stoffen in reinigingsmiddelen, oplosmiddelen, lasrook en water (kan tot eczeem leiden als de huid vaak of langdurig nat is).
Wat is het risico?
Veelvuldig contact met irriterende stoffen is één van de hoofdoorzaken van het ontstaan van huidproblemen. Bij irritatie wordt de huid beschadigd door één of meerdere stoffen (bijvoorbeeld glas- en steenwolvezels, verf, kit, plamuur, oplosmiddelen, teer en bitumen) en kan de huid zich niet snel genoeg herstellen. Na een tijd ontstaat eczeem. Natte werkzaamheden vormen ook een risico voor dit soort eczeem.
Huidirritatie kan dus uitmonden in eczeem (irritatie-contacteczeem). Een opeenvolging van geringe huidbeschadigingen als gevolg van irriterende stoffen kan op den duur leiden tot een chronisch irritatief contacteczeem. Dit komt doordat de hersteltijd van de huid tussen de beschadigingen te kort is. Ook de huidontvettende invloed van regelmatig handen wassen met zeep veroorzaakt huidproblemen.
Eczeem kan ook veroorzaakt worden door een allergie (allergie-contacteczeem). Bij allergie dringt de stof (bijvoorbeeld epoxyhars, lijmen of oplosmiddelen) door tot in het bloed en zet het menselijk immuunsysteem aan tot een reactie. Het allergisch effect kan na korte tijd optreden, maar ook pas na jaren blootstelling.
Waar komt een werknemer het tegen?
In veel beroepen worden werknemers blootgesteld aan huidirriterende stoffen, zoals kappers, schoonmakers, laboratoriummedewerkers, schilders, tapijt- en parketleggers, metselaars en verpleegkundigen. Ook in de voedingsindustrie, detailhandel (groentewinkel, viswinkel en slager), tuinderij en veeteelt, bloemisterij en metaalindustrie komen werknemers in aanraking met huidirriterende stoffen.
Herken het risico
Op het etiket staat vermeld of een stof irriterend is voor de huid (en/of ogen en luchtwegen). Dit is te herkennen aan het symbool voor bijtende stoffen. Dit symbool laat zien dat een vloeistof uit een reageerbuis een gat maakt in een hand en een ander materiaal.
Verder kan de arbodienst, bedrijfsarts of arbeidshygiënist adviseren over allergische of huidirriterende stoffen. Bij een vermoeden van huidaandoeningen bij medewerkers, zoals jeuk, roodheid, schilferigheid, blaasjes, kloofvorming aan de handen of huiduitslag op gezicht en nek, is een bezoek aan de bedrijfsarts altijd raadzaam.
Als werknemers veel met water in contact komen, bestaat het risico op eczeem door aantasting van de beschermlaag van de huid.
Wettelijke verplichtingen
Voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet de werkgever de blootstelling aan huidirriterende stoffen beoordelen.
De werkgever moet maatregelen nemen om gezondheidsschade door irriterende stoffen te voorkomen. De werkgever moet hierbij de actuele stand van de wetenschap en professionele dienstverlening in acht nemen.
De werknemer is verplicht zich zo te gedragen dat de eigen gezondheid niet in gevaar gebracht wordt. Dit betekent voorlichting en onderricht volgen en toepassen, en arbeidsmiddelen (waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen) op een juiste wijze en verantwoorde wijze gebruiken. Ook moet de werknemer eventuele knelpunten en risico’s melden, zodat maatregelen kunnen worden getroffen.
Meerdere arbocatalogi hebben richtlijnen opgenomen voor het werken met irriterende stoffen. Zodra de desbetreffende arbocatalogus is goedgekeurd, zijn werknemers verplicht zich te houden aan die richtlijnen.
Maatregelen
Bij het nemen van maatregelen om blootstelling te verlagen, is het verplicht om de arbeidshygiënische strategie te volgen, het voorgeschreven stappenplan om de blootstelling te verlagen.
Aanbevolen maatregelen bij de omgang met huidirriterende stoffen zijn bijvoorbeeld:
- Kies een werkmethode waarbij geen gebruik van irriterende stoffen nodig is.
- Kies een werkwijze of een vorm van verpakking van de irriterende stof waardoor blootstelling verminderd wordt.
- Vervang de schadelijke stof door minder schadelijke alternatieven.
- Vermijd direct huidcontact door afschermen van de schadelijke stof.
- Bescherm de huid met een juiste crème als deze veel met water in contact is.
- Draag en gebruik consequent de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen.
- Wissel werkzaamheden af om transpiratie in handschoenen zo veel mogelijk te voorkomen. Deze transpiratie leidt ertoe dat stoffen sneller door de huid kunnen doordringen.
- Zorg voor een goede hygiëne: droog handen goed af voor het aantrekken van handschoenen.
Mogelijkheden voor advies
Arboprofessionals kunnen werkgevers ondersteunen bij de beoordeling van de blootstelling aan irriterende stoffen. Daarnaast bestaan er enkele gespecialiseerde centra:
Kankerverwekkende en mutagene stoffen
Kankerverwekkende en mutagene stoffen kunnen in vrijwel alle werksituaties voorkomen. Kankerverwekkende stoffen kunnen kanker veroorzaken of de kans op kanker vergroten. Mutagene stoffen kunnen het erfelijk materiaal beschadigen en in combinatie met andere stoffen kunnen ze kanker veroorzaken. In de wet zijn eisen opgenomen voor het werken met kankerverwekkende en mutagene stoffen.
Zie ook
Kwartsstof
Bijna iedereen in de bouw heeft te maken met stof. Bij bouwwerkzaamheden komt nu eenmaal stof vrij. Het inademen van stof is nooit prettig, en het inademen van kwartsstof is zelfs erg slecht voor je gezondheid.
Zie ook
Lasrook
Lasrook is de verzamelnaam voor het mengsel van gassen, dampen en deeltjes dat vrijkomt bij lassen en processen die daarop lijken. Denk bijvoorbeeld aan slijpen, ablatie en thermisch snijden. Je komt lasrook vooral tegen bij beroepen in de ‘klein metaal’, ‘groot metaal’ en metalektro. Lasrook kan zowel direct als op de lange termijn leiden tot gezondheidsproblemen. Vaak gaat het om luchtwegklachten, longklachten of oogklachten.
Gezondheidsrisico’s
Werknemers die lasrook tegenkomen in hun werk, lopen het risico gevaarlijke stoffen in te ademen. Directe effecten op de gezondheid kunnen zijn: irritatie van de luchtwegen, metaaldampkoorts en astmatische bronchitis. Ook kunnen heesheid, keelpijn en oogirritaties optreden. Bij lassen van roestvrij staal (RVS) kan ook het kankerverwekkende chroom-6 vrijkomen.
Op de lange termijn brengt blootstelling aan lasrook soms een verhoogde kans op longkanker met zich mee. Ook is een verhoogde kans op een miskraam vastgesteld bij vrouwen die (partner van een) roestvast-staal-lasser (rvs-lasser) zijn. Het is dus van groot belang om contact met lasrook hierin te zo klein mogelijk te houden.
Waar komt een werknemer lasrook tegen?
In een groot aantal werkgebieden komen laswerkzaamheden voor. Er zijn ongeveer honderd beroepen bekend waarbij werknemers regelmatig in aanraking kunnen komen met lasrook. Vooral werknemers in de bouw, in de autoschadeherstelbranche en in technische functies binnen industrie en landbouw verrichten vaak laswerkzaamheden, ook als zij geen lasser van beroep zijn.
Zie ook
Nanomaterialen
Nanodeeltjes zijn zeer kleine deeltjes van een stof, ter grootte van 1 tot 100 nanometer (één nanometer is één miljoenste millimeter). Deze deeltjes hebben bijzondere eigenschappen die wezenlijk kunnen verschillen van ‘normale’ materialen, bijvoorbeeld andere geleiding, magnetische of toxische eigenschappen. Omdat er nog weinig bekend is over de risico’s van nanodeeltjes, worden ze als gevaarlijke stof behandeld.
Werknemers kunnen bij verschillende werkzaamheden worden blootgesteld aan nanodeeltjes:
- bij het werken met nanodeeltjes in bijvoorbeeld onderzoeksinstellingen of de chemische industrie
- bij het werken met verbrandingsproducten (dieseluitlaatgassen, lasrook, dampen bij lasersnijden);
- bij het uitvoeren van mechanische bewerkingen (schuren, boren, zagen).
Wat zijn nanomaterialen?
Nanodeeltjes zijn miniscuul kleine deeltjes, die je niet met het blote oog kunt zien. Veelgebruikte chemische stoffen (om nanodeeltjes te maken) zijn metaaloxides, silicium of koolstof. Maar in feite kunnen ze van veel verschillende elementen, of combinaties van elementen, worden gemaakt.
Nanodeeltjes zijn altijd aanwezig in het milieu. Dit heeft soms een natuurlijke oorzaak, zoals bij (bos)branden. Soms is het een ongewenst bijproduct, zoals (ultra) fijnstof dat wordt uitgestoten door het wegverkeer en energiecentrales. Sinds de opkomst van de nanotechnologie worden nanodeeltjes ook steeds meer doelbewust gefabriceerd voor toepassing in onderzoek, producten of productieprocessen. Hierbij worden geheel nieuwe specifieke deeltjes gemaakt.
Wat zijn de risico’s van werken met nanomaterialen>
De bijzondere eigenschappen van nanodeeltjes kunnen ook nieuwe risico’s opleveren bij blootstelling van mens of milieu aan deze deeltjes. Wetenschappers waarschuwen dat nanodeeltjes door hun kleine omvang en afwijkende eigenschappen schadelijker kunnen zijn dan grotere vormen van dezelfde stof.
Onderzoek toont aan dat blootstelling van de luchtwegen aan bepaalde soorten nanodeeltjes ontstekingen en/of tumoren in de longen kan veroorzaken. Toch bestaan er nog een groot hiaat in de kennis hierover. Daarom wordt er nog veel onderzoek gedaan naar de gezondheidsrisico’s van nanodeeltjes voor mensen en het milieu. Tot die tijd moeten werkgevers en werknemers ze behandelen als gevaarlijke stoffen. Dat staat in een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) over veilig omgaan met nanodeeltjes op de werkvloer.
Wat zegt de wet over nanomaterialen
Om de veiligheid en gezondheid van medewerkers te garanderen is het werken met gevaarlijke stoffen aan strenge voorschriften en regelgeving gebonden. In het thema Werken met gevaarlijke stoffen is meer te vinden over de overkoepelende wet- en regelgeving die belangrijk is bij het werken met gevaarlijke stoffen.
Verplichtingen van de werkgever
De werkgever is verantwoordelijk voor de bescherming van de werknemer. Dat betekent dat bedrijven die met nanotechnologie werken een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moeten uitvoeren naar de mogelijke risico’s van nanotechnologie en nanodeeltjes. Het uitgangspunt bij te nemen beheersmaatregelen moet het minimaliseren van de blootstelling zijn, vanwege de onzekerheid over risico’s en effecten.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft een handleiding om werkgevers te helpen bij het uitvoeren van een RI&E voor werkzaamheden met nanomaterialen. Ook zijn er veel tools beschikbaar om risico’s van nanomaterialen op de werkplek te beoordelen. Op de website www.nanotoolselector.nl staat een keuzehulp die bedrijven helpt bij het kiezen van de meest geschikte tool.
Maatregelen voor het werken met nanomaterialen
Om de blootstelling aan nanodeeltjes te minimaliseren moet de werkgever de arbeidshygiënische strategie volgen. In opdracht van VNO-NCW, FNV en CNV, en met subsidie van het ministerie van SZW, is de handreiking Veilig werken met nanomaterialen – en producten opgesteld. Met deze handreiking kunnen werkgevers en werknemers zelf de risico’s rondom het werken met nanomaterialen in kaart brengen en via een keuze in de geboden beheersmaatregelen, een bedrijfseigen Plan van Aanpak opstellen.
Grenswaarden
Momenteel is er nog onvoldoende wetenschappelijke kennis om gezondheidskundige wettelijke grenswaarden vast te stellen voor de meeste nanomaterialen. Als alternatief kunnen werkgevers ‘tijdelijke nanoreferentiewaarden’ gebruiken om de blootstelling bij werknemers te beperken.
Het RIVM heeft tijdelijke nanoreferentiewaarden afgeleid voor de 23 meest gebruikte nanomaterialen, waaronder koolstofbuisjes (gebruikt om materialen te versterken) en nanozilver (gebruikt vanwege zijn antibacteriële eigenschappen). Deze waarden zijn uitsluitend bedoeld als pragmatische richtwaarden en garanderen niet dat een blootstelling lager dan de nanoreferentiewaarde veilig is. Het blijft daarom belangrijk om de blootstelling van werknemers aan nanomaterialen zo laag mogelijk te houden. Bovendien heeft het de hoogste prioriteit om zo snel mogelijk voldoende kennis te ontwikkelen om specifieke gezondheidskundige grenswaarden vast te stellen die de gezondheid van werknemers daadwerkelijk beschermen.
Meten gehalte nanodeeltjes
In de afgelopen jaren is de meetapparatuur voor nanodeeltjes verbeterd en kleiner geworden. Hierdoor zijn er meer mogelijkheden om blootstelling aan nanodeeltjes op de werkplek te meten. Binnen het Nederlandse project NanoNextNL is hiervoor een meetstrategie ontwikkeld.
Meer informatie
De kabinetsvisie Nanotechnologieën heeft geleid tot de oprichting van het Kennis- en Informatiepunt Risico’s van nanotechnologie (KIR-nano) bij het RIVM. KIR-nano verzamelt en bundelt relevante kennis over mogelijke risico’s van nanomaterialen voor mens en milieu. En stelt deze kennis op een begrijpelijke manier beschikbaar aan beleidsmakers en andere professionals.
Zie ook
Ontplofbare stoffen
Ontplofbare stoffen zijn stoffen of preparaten die door slag, stoot, wrijving of vonk of open vlam tot ontploffing (zeer vlugge verbranding) kunnen komen of die in bepaalde mengsels, bij bepaalde temperaturen en concentraties, explosief kunnen reageren. Een stof is ontplofbaar als deze ook zonder aanwezigheid van zuurstof tot ontploffing kan komen.
Voorbeelden van ontplofbare stoffen zijn buskruit, niet gestabiliseerde kunstmest, picrinezuur, benzoylperoxide en kwikfulminaat. Brandbare materies die niet ingedeeld zijn als ‘ontplofbaar’, maar die ook kunnen leiden tot een explosie zijn:
- vaste brandbare producten in een fijne verdeelde toestand, zoals stof in graansilo’s;
- dampen van brandbare vloeistoffen, zoals oplosmiddelen;
- brandbare gassen onder andere in spuitbussen boven 50 graden Celcius.
Waar komt een werknemer het tegen?
Ontplofbare stoffen kunnen bijvoorbeeld voorkomen in de vuurwerkindustrie, de wapenindustrie, de bouwnijverheid en laboratoria. De Explosieven Opruimingsdienst (EOD) heeft er veel mee te maken.
Wetgeving omtrent explosieve stoffen
Voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet de werkgever de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder ontplofbare stoffen, beoordelen.
Sloop- en onderhoudswerkzaamheden met ontplofbare stoffen, het gebruik van professioneel vuurwerk en het hanteren van conventionele explosieven mogen alleen uitgevoerd worden door gecertificeerde personen, de springmeesters en de schietmeesters. Voor deze activiteiten zijn speciale regels opgesteld.
Hoe te herkennen?
Ontplofbare stoffen zijn te herkennen aan een van de volgende H-zinnen op het gevaarsetiket:
- H200: Instabiele ontplofbare stof.
- H201: Ontplofbare stof: gevaar voor massa-explosie.
- H202: Ontplofbare stof, ernstig gevaar voor scherfwerking.
- H203: Ontplofbare stof; gevaar voor brand, luchtdrukwerking of scherfwerking.
- H204: Gevaar voor brand of scherfwerking.
- H205: Gevaar voor massa-explosie bij brand.
In bijna alle gevallen staat er naast een van de bovenstaande H-zinnen het volgende gevarenpictogram: een ruit met daarin een exploderende bom.
Ontvlambare stoffen
Ontvlambare stoffen branden zeer gemakkelijk. Deze stoffen kunnen gemakkelijk door vonk of open vuur worden ontstoken. Voorbeelden zijn wasbenzine, thinner en ethanol.
Voor vloeistoffen en gassen zijn het vlampunt en de gebruikstemperatuur bepalend. Voor vaste stoffen vooral de fijnheid van het poeder. Daarnaast is de elektrische geleidbaarheid van belang, omdat een stof die elektriciteit slecht geleidt bij transport of storten, kan opladen. De statische oplading kan leiden tot een vonk, die de stof doet ontbranden.
Waar kom je het tegen?
Ontvlambare stoffen komen in vrijwel alle werkomgevingen voor.
Wetgeving over ontvlambare stoffen
Voor de risico-inventarisatie en -evalutie (RI&E) moet een werkgever de blootstelling aan gevaarlijke stoffen, waaronder ontvlambare stoffen, beoordelen.
De Arbeidsomstandighedenwet geeft in artikel 3 lid 1 aan dat de werkgever doeltreffende maatregelen moet nemen op het gebied van brandbestrijding. Artikel 6 van de wet geeft aan dat de werkgever bij de aanwezigheid van zeer grote hoeveelheden brandbare stoffen een aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie (ARIE) moet uitvoeren.
Is het een risico?
Ontvlambare stoffen zijn te herkennen aan een van de volgende H-zinnen op het gevaarsetiket:
- H220: Zeer licht ontvlambaar gas.
- H221: Ontvlambaar gas.
- H222: Zeer licht ontvlambare aerosol.
- H223: Ontvlambaar aerosol.
- H224: Zeer licht ontvlambare vloeistof en damp.
- H225: Licht ontvlambare vloeistof en damp.
- H226 Ontvlambare vloeistof en damp.
- H228: Ontvlambare vaste stof.
In bijna alle gevallen staat er naast een van de bovenstaande H-zinnen het volgende gevarenpictogram: een ruit met daarin een vlam. Het risico kan worden beoordeeld met de ATEX-module (ATEX: ATmosphères EXplosibles) van de Stoffenmanager.
Is het een risico?
Bij het nemen van maatregelen om de kans op brand of explosie te verlagen, is het verplicht om de arbeidshygiënische strategie te volgen, het voorgeschreven stappenplan. Aanbevolen maatregelen zijn bijvoorbeeld:
- kies voor vloeistoffen met een hoger vlampunt;
- voorkom de vorming van fijnstof. In sommige situaties kan dit bijvoorbeeld door te pelletiseren (stof tot pellets ofwel bolletjes verwerken) of door het fijnstof in een vloeistof te doen;
- zorg ervoor dat er minder damp ontstaat (lage temperatuur, goed gesloten verpakking);
- voer de gevormde damp af (afzuiging, aanvoer verse lucht);
- vermijd ontstekingsbronnen;
- voorkom de vorming van nevel of dampwolken van brandbare stoffen: zorg voor voldoende ventilatie, werk in de zuurkast, voorkom morsen, verzeker koelerslangen en neem het rookverbod in acht;
- zorg ervoor dat stoffen boven hun ontstekingstemperatuur niet in aanraking komen met lucht;
- verwarm brandbare stoffen alleen met een waterbad, isomantel of speciale apparatuur;
- ga voorzichtig om met oliebaden, gebruik bij voorkeur een thermostaat;
- voorkom snelle uitbreiding van een beginnende brand: hou voorraden brandbare vloeistoffen uit de buurt van de werkplek;
- bewaar in de werkruimte niet meer brandbare stoffen dan op één dag nodig zijn;
- controleer voordat met brandbare vloeistoffen wordt gewerkt of de brandblusapparaten aanwezig zijn;
- voorkom breuk van flessen door zo veel mogelijk gebruik te maken van onbreekbare verpakkingen;
- voorkom stofvorming of stof-ophoping;
- maak gebruik van deugdelijke, vonkvrije elektrische apparatuur;
- zorg ervoor dat installaties en installatieonderdelen geaard zijn;
- maak gebruik van organisatorische maatregelen, zoals een heet-werkvergunning; en
- train de medewerkers, zodat zij weten waar in het bedrijf de risico’s kunnen optreden, hoe ze te herkennen zijn en welke voorzorgsmaatregelen noodzakelijk zijn. Herhaal de training periodiek en geef deze ook aan nieuwe medewerkers.
Reprotoxische stoffen (voor de voortplanting giftige stoffen)
Reprotoxische stoffen (ook wel: reproductietoxische stoffen of voor de voortplanting giftige stoffen) hebben invloed op de voortplanting van mannen en vrouwen. Ze kunnen invloed hebben op de vruchtbaarheid en op het ongeboren kind tijdens de zwangerschap. Daarnaast zijn er ook stoffen die terechtkomen in de borstvoeding en schadelijk kunnen zijn voor de baby. In de wet zijn eisen opgenomen voor het werken met reprotoxische stoffen. Deze eisen zijn in 2024 gewijzigd.
Afhankelijk van de stof en de hoogte van de blootstelling kunnen reprotoxische stoffen leiden tot:
- verminderde vruchtbaarheid van mannen en/of vrouwen;
- miskramen of vroeggeboortes;
- beschadiging van het ongeboren kind;
- beschadiging van zuigelingen (via de borstvoeding).
Er zijn veel verschillende beroepen waarin werkenden kunnen worden blootgesteld aan reprotoxische stoffen. Enkele voorbeelden zijn schoonmakers, laboratoriummedewerkers, schilders, verpleegkundigen, apothekersassistenten, boeren en tuinders.
Welke stoffen zijn reprotoxisch?
Op de verpakking van producten kan aangegeven zijn of het gaat om een gevaarlijke stof. Het gevaarpictogram geeft dan aan om welk gevaar het gaat.
Voor stoffen die een risico vormen voor de gezondheid wordt het afgebeelde pictogram gebruikt. Dit pictogram geeft niet aan om wélk gezondheidsgevaar het gaat. De H-zinnen (gevaarsaanduidingen) op het etiket en het veiligheidsinformatieblad geven meer informatie.
Reprotoxische stoffen zijn te herkennen aan de volgende H-zinnen.
Bewezen reprotoxische stoffen, categorie 1 (1a of 1b):H360
- H360: kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden;
- H360F: kan de vruchtbaarheid schaden;
- H360D: kan het ongeboren kind schaden;
- H360FD: kan de vruchtbaarheid schaden, kan het ongeboren kind schaden;
- H360Fd: kan de vruchtbaarheid schaden, kan mogelijk het ongeboren kind schaden;
- H360fD: kan mogelijk de vruchtbaarheid schaden, kan het ongeboren kind schaden.
Verdacht reprotoxische stoffen, categorie 2: H361
- H361: kan mogelijk de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden;
- H361f: kan mogelijk de vruchtbaarheid schaden;
- H361d; kan mogelijk het ongeboren kind schaden;
- H361fd: kan mogelijk de vruchtbaarheid schaden. Kan mogelijk het ongeboren kind schaden.
Invloed via borstvoeding
- H362: kan schadelijk zijn via de borstvoeding.
Reprotoxische stoffen zijn onder andere lood, bepaalde bestrijdingsmiddelen, geneesmiddelen, hormonen, weekmakers, lijmen, lakken en oplosmiddelen.
SZW-lijst met CMR-stoffen
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) publiceert twee keer per jaar een lijst met CMR-stoffen (Carcinogeen/Mutageen/Reprotoxisch). Dit zijn stoffen die kankerverwekkend of schadelijk voor de voortplanting zijn. Ook kunnen deze stoffen DNA-schade veroorzaken. Werkgevers kunnen deze lijst niet als volledig zien. Als een werkgever een aanwijzing heeft dat een stof een CMR-stof is, bijvoorbeeld op basis van het veiligheidsinformatieblad (VIB), dan moet hij of zij die stof als een CMR-stof beschouwen. Ook als deze stof niet op de lijst voorkomt.
Het is belangrijk om te beoordelen of de stoffen die in het bedrijf of de instelling aanwezig zijn CMR-stoffen zijn. Hiervoor heeft de werkgever een aantal bronnen tot zijn of haar beschikking:
- Het Veiligheidsinformatieblad (VIB): het VIB geeft informatie over de gevaren van de gekochte stof en veilig gebruik. Het format en het type informatie is verplicht. De Europese producent van de stof of importeur van de stof in Europa maakt het VIB en is verantwoordelijk voor de informatie. Dit is inclusief onderzoeken die gedaan moeten worden om het VIB van de juiste informatie te voorzien.
- De SZW-lijst met CMR-stoffen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW): het ministerie publiceert 2 keer per jaar een geactualiseerde versie van de lijst met stoffen en processen die kankerverwekkend zijn, en/of stoffen die mutageen zijn en/of giftig zijn voor de voortplanting.
- De lijst met geharmoniseerde Europese classificaties van de EU is te vinden in Bijlage VI van de CLP-verordening.
- Adviesrapporten met nieuwe nationale classificaties: deze rapporten worden gepubliceerd op de website van de Gezondheidsraad.
- De IARC-lijst van de WHO met classificaties van kankerverwekkende stoffen.
Werkgevers in organisaties waar reprotoxische stoffen voorkomen, doen er goed aan een toxicoloog of arbeidshygiënist te raadplegen. Deze kan advies geven over mogelijke risico’s voor de gezondheid van blootgestelde werkenden.
Zie ook
Vluchtige organische stoffen (VOS)
Vluchtige organische stoffen (VOS) komen vrij bij verdamping van aardolieproducten en andere organische stoffen en bij onvolledige verbranding. Voorbeelden zijn benzine, verf, inkten, lijmen, oplos- en schoonmaakmiddelen (reinigingsmiddelen), boenwas, cosmetica en nagellakremover.
Wat zijn vluchtige organische stoffen?
Vluchtige organische stoffen zijn in grote lijnen organische verbindingen en mengsels hiervan, die bij een kamertemperatuur van 20 graden Celcius een dampspanning hebben van ten minste 0,01 kilopascal.
Waar komt een werknemer het tegen?
Vrijwel iedereen in Nederland wordt al dan niet beroepsmatig blootgesteld aan VOS. Hierbij gaat het om dampen afkomstig van verven, lijmen, drukinkt, schoonmaakmiddelen, bestrijdingsmiddelen en brandstoffen, en om stoffen die vrijkomen bij het bereiden (koken, bakken), branden (uitlaatgassen) en rotten van organisch materiaal. Geschat wordt dat voor 2% van de beroepsbevolking de blootstelling in het werk tot gezondheidsschade leidt als er geen maatregelen worden genomen.
Wat is het risico?
VOS-houdende producten kunnen brandbaar zijn. Afhankelijk van de mate van brandbaarheid zijn ze ingedeeld in K0-, K1-, K2- en K3-vloeistoffen. De K0-vloeistoffen zijn vanwege hun hoge vluchtigheid het gevaarlijkst (een hoge kans op brand en explosie).
Daarnaast kunnen vluchtige organische stoffen ook gezondheidsklachten veroorzaken. Bij kortdurende blootstelling aan een hoge concentratie oplosmiddel kunnen een verdovend effect, misselijkheid, hoofdpijn, duizeligheid en hartkloppingen ontstaan. De klachten verdwijnen vaak snel na beëindiging van de werkzaamheden.
Bij langdurige blootstelling kan permanente gezondheidsschade ontstaan. Het kan leiden tot versnelde veroudering van de hersenfuncties. De laatste aandoening staat bekend als de ‘schildersziekte’, chronische toxische encefalopathie (CTE), organisch psychosyndroom (OPS). OPS is een ernstige aandoening van het zenuwstelsel die in effect overeenkomt met dementie. Sommige oplosmiddelen zijn schadelijk voor de voortplanting.
Hoe is het risico te bepalen?
De grootte van het risico is te bepalen met metingen. Verder kan de blootstelling worden bepaald door de vergelijking met meetresultaten van vergelijkbare situaties. Hier is wel specifieke deskundigheid bij vereist. Voor advies kunnen werkgevers terecht bij gespecialiseerde arbo-adviesbureaus of bij een arbodienst.
Wettelijke verplichtingen
Arbobesluit artikel 4.62a en artikel 4.62b van beschrijven respectievelijk de definitie van VOS en de vervangingsplicht die geldt voor bepaalde werkzaamheden.
Arbobesluit artikel 4.32 a t/m h van geven een overzicht van de werkzaamheden waarvoor de hierondergenoemde vervangingsplicht geldt.
Voor de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) moet de werkgever de blootstelling aan vluchtige organische oplosmiddelen beoordelen. Voor de meeste stoffen zijn grenswaarden vastgesteld. Dat is de maximale dosis waaraan medewerkers mogen worden blootgesteld tijdens een achturige werkdag. Als de overheid geen grenswaarde heeft vastgesteld, dan moet de werkgever dit zelf doen.
Vervangingsplicht
In het kader van de arbeidsomstandighedenregeling zijn de afgelopen jaren voor een aantal branches of activiteiten vervangingsregelingen opgesteld. Meerdere arbocatologi hebben maatregelen om blootstelling aan VOS te verminderen of te voorkomen opgenomen. Deze vervangingsplicht houdt in dat stoffen of producten die VOS bevatten, vervangen moeten worden door onschadelijke of minder schadelijke stoffen.
De vervangingsplicht geldt voor de volgende werkzaamheden:
- lijmen en verven in binnensituaties;
- offsetdrukken;
- zeefdrukken;
- illustratiediepdrukken;
- drukwerk (verschillende technieken);
- herstellen autoschade;
- coating van timmerwerk in binnensituaties.
Maatregelen
e grafische industrie en de metaalindustrie hebben instrumenten ontwikkeld voor het doeltreffend beheersen van VOS-blootstelling. De maatregelen zijn doeltreffend als de blootstelling onder de grenswaarden blijft.
Bij het treffen van beheersmaatregelen kan worden uitgegaan van de stof met het hoogst potentiële risico. Wanneer deze voldoende beheerst wordt, zal dit ook gelden voor de overige stoffen die gebruikt worden op een bepaalde plek.
Beheersmaatregelen moeten worden opgenomen in een Plan van Aanpak en worden uitgevoerd volgens de arbeidshygiënische strategie. Dit kunnen zijn:
- Bronmaatregelen
- vervanging van de stof door minder schadelijke stof;
- reductie van blootstelling door bijvoorbeeld verbranding;
- isolatie van bronnen of gesloten systemen maken.
- Maatregelen in de overdrachtsweg
- ventilatie, dampretour;
- vermijden van blootstelling door bijvoorbeeld gebruik van robots, afstandsbediening, werken in overdrukcabines door bijvoorbeeld kraanmachinisten.
- Maatregelen bij de ontvanger:
- Persoonlijke beschermingsmaatregelen (PBM) – hierbij moet worden gedacht aan ademhalingsbescherming en beschermende kleding inclusief handschoenen. Op deze manier wordt de inhalatie van VOS en huidcontact zo veel mogelijk voorkomen. Het is van belang de juiste PBM te kiezen, deze op de juiste manier te gebruiken en tijdig te vervangen door nieuwe middelen.
Belangrijk aspect bij het treffen van beheersmaatregelen is ook de perceptie van het gevaar, de blootstelling aan vluchtige stoffen en de gevolgen daarvan bij de doelgroep.
Zie ook

